Scherpschilder - Aan de rand van de realiteit - Rob Møhlmann
OverzichtTwintig jaar geleden, in het natte najaar van 1977, pakte ik zonder enige kennis van zaken voor het eerst met waarlijk serieuze bedoelingen het schilderspenseel op. Het was alsof hoogzwangere wolken eindelijk openbarstten. Komt de artistieke roeping dan pardoes uit de lucht vallen? Is talent dan geen geschenk bij geboorte? Is het niet zo dat een beetje kunstenaar reeds als zuigeling de sterren van de hemel weet te tekenen? Ach natuurlijk ken ik de huiveringwekkende voorbeelden. Als ik zie hoe iemand als bijvoorbeeld Gustave Doré reeds als dreumes zijn bijna goddelijke pennenstreken wist neer te zetten, of als ik het hemelse tekenwerk zie van zo iemand als de toen nog echt kleine Toulouse Lautrec, dan zakken mij de schouders tot diep tussen de hielen.
Maar er is ook troost. Van Gogh bijvoorbeeld. Hij bewonderde het werk van genoemd tweetal zeer, maar hemzelf ging het allemaal veel moeilijker af. Vrijwel alles heeft hij zwaar moeten bevechten, en zie waar dat geploeter uiteindelijk toe geleid heeft. Kennelijk zijn er dus twee soorten kunstenaars. De eerste wordt totaal geharnast op een briesende volbloed ter wereld gezet; de tweede ontvangt niet veel meer dan een schonkig ezeltje. Bekend is echter dat ook op de laatste intochten van historisch kaliber te maken vallen.
Kunstenaar zijn is dan ook geen beroep maar een roeping. Mogelijk ben je het al bij geboorte, maar niet iedereen hoort meteen zijn roeping, laat staan diens aard. Soms is het lawaai van de wereld te overheersend en soms is het innerlijk gehoor eenvoudig nog niet voldoende ontwikkeld. Maar vroeg of laat spreekt hij duidelijke taal en moet je antwoorden, want alleen jouw talent kan jouw roeping een stem naar buiten toe verlenen. Het tijdstip waarop dit eventueel plaatsvindt, zal de kunst zelf een zorg wezen. Het enige dat zij zorgvuldig meet is de integriteit en zeggingskracht.
Mijn roeping bleek uit de opdracht te bestaan om met schilderkunstige middelen het Geheim van de Werkelijkheid te ontrafelen. Dat is de graal die ik nu al twintig jaar lang probeer te vinden. Hoewel; tijdens die queeste werd me toch gaandeweg duidelijk dat het beste waarop ik kon hopen eigenlijk niet meer dan een glimp kon zijn. Een glimp van wat werkelijk is. Dat bleek zonneklaar toen ik onderweg, in 1986, mijn credo vond: niets is wat lijkt te zijn. Een weinig hoopvol credo voor een schilderend realist, een molensteen op de rug van mijn schonkig ezeltje. En ook de hoop op die glimp moest ik later opgeven. Glimp, het idee alleen al om te verwachten een afgespat sprankje licht van De Werkelijkheid te kunnen vangen. Nee, veel meer dan de rafelige rand van zijn schaduw zou ik niet mogen verwachten.
En nu, na twintig jaar, meen ik vaag aan de horizon misschien iets van dat schemergebied te kunnen zien, heel in de verte, te onscherp om met het penseel te kunnen beroeren. Maar nog baad ik in het licht van de schijn, nog ben ik in al die tijd in werkelijkheid geen stap verder gekomen, want iedere stap bleek een pas op de plaats. En toch. Toch lijken al die stappen op elkaar vreemd genoeg de blik te verruimen, voor steeds meer uitzicht te zorgen. Zelfverheffing. Ach, wie ontkomt daar niet aan?
Dit boek tracht daar in woord en beeld verantwoording over af te leggen.